De oplossing ligt in slim gebruik van de infrastructuur, de specifieke mogelijkheden van de regio en data, stelt Leo Kusters, Managing Director Urbanisatie bij TNO. In Helmond heeft TNO, bij de Automotive Campus samen met industriële partijen en universiteiten een ‘Living Lab’ opgezet. Hierin worden de toepassingen van het automatisch en coöperatief rijden in combinatie met slimme infrastructurele oplossingen getest. Verkeerslichten ‘praten’ met auto’s via intelligente communicatiesystemen, zodat de voertuigen een adviessnelheid krijgen om een groene golf te creëren. “Dat kan zo’n tien tot twintig procent CO2-uitstoot schelen”, schetst Kusters. Hij wijst ook op de PraktijkProefAmsterdam (PPA), met meer dan tienduizend auto’s, waarbij gekeken wordt naar de toestroom van verkeer en op basis daarvan een persoonlijk routeadvies wordt gegeven aan de afzonderlijke bestuurders.
Bijkomend voordeel van een groene golf is het terugdringen van emissies en daarmee het verbeteren van de luchtkwaliteit. Onder meer zware voertuigen die veel stoppen en optrekken zijn belastend voor het milieu. Wanneer zij constanter rijden, ligt de emissie een stuk lager. “We richten ons steeds meer op het nog lokaler meten van emissie en sturen op deze resultaten. Sensoren worden steeds betaalbaarder en zijn in veelvoud toe te passen. Door middel van dashboarding adviseren we hoe je stedelijke regio’s toekomstbestendiger inricht.”
Voor de nabije toekomst, ziet Kusters een nieuwe functie voor woningen. Huizen worden steeds vaker energieproducenten voor decentrale opwekking door het gebruik van slimme oplossingen zoals zonnepanelen, zonneboilers en nieuwe concepten voor warmte en elektriciteitsopslag; energie die – wanneer er voldoende opgewekt wordt – weer ingezet kan worden voor schone mobiliteit. Dat heeft weer een gunstig effect op de luchtkwaliteit. “Maar om hier stappen in te zetten, moet energie lokaal twee kanten uit kunnen stromen; dat betekent dat de bouw- en infrastructuur erop moet worden aangepast, wat vraagt om aanpassing in de stedelijke omgeving.” Kusters ziet dan ook een onmisbare rol weggelegd voor de overheid: partijen met elkaar laten verbinden om tot duurzame groei van een regio te komen.
Ook is het volgens Kusters belangrijk om maatschappelijke uitdagingen als geheel te benaderen. We moeten strategisch nadenken over urbanisatievraagstukken. Tekenend voor dit moment is volgens hem dat systemen steeds meer aan elkaar worden gekoppeld. “Het ‘Internet of Things’ wordt steeds belangrijker in steden; zaken gaan met elkaar communiceren zoals de infrastructuur, de gebouwen, het verkeer en alles om ons heen. De grote hoeveelheden data die daaruit voortkomen willen we kunnen duiden en inzetten. We maken van data zinnige informatie en kunnen daarmee bijvoorbeeld modellen en inzichten die wel al hebben verbeteren, koppelen of juist meer locatie specifiek maken.” Hij onderstreept daarbij wel de menselijke maat. “Het gaat erom dat mensen uiteindelijk met de inzet van data de juiste keuzes kunnen maken. Zo zijn er slimme oplossingen en tools om die data beschikbaar en toepasbaar te maken.” Te vertalen als het ware.
Hiervoor is het nodig afspraken te maken over datagebruik en om passende interfaces te ontwikkelen, vervolgt Kusters. “We moeten dezelfde taal spreken. Als we afspraken maken over hoe we omgaan met data, dan zijn bronnen eenvoudiger op elkaar aan te sluiten. Dat maakt het eenvoudiger om er betrouwbare informatie van te maken en te delen. Daaruit ontstaan nieuwe inzichten. Veranderingen in verschillende maatschappelijke domeinen – denk aan de bevolkingssamenstelling, klimaatverandering en economische groei – kunnen we nu in verbinding met elkaar brengen en daarop met overheden en marktpartijen verder innoveren.” Iets wat op kleine schaal werkt, moet je langzaam kunnen uitbreiden, besluit Kusters. “Je hoeft niet alles van te voren al bedacht te hebben, maar je moet al wel een idee hebben hoe oplossingen groter kunnen groeien.”