Categories
Uncategorized

‘We zijn nu al in staat om energieneutrale woningen te bouwen’

‘Onze sector heeft grote invloed op het verduurzamen van de samenleving. Samenwerking tussen alle partners in de bouwketen is hierbij noodzakelijk. Opdrachtgevers vragen steeds vaker om duurzame producten of diensten. Er komt steeds meer wet en regelgeving op het gebied van duurzaamheid. Een voorbeeld zijn de eisen aan de energieprestatie van gebouwen. Bouw en infrabedrijven zoeken steeds meer naar het evenwicht tussen zakelijke prestaties, sociale en milieuaspecten. Duurzaamheid krijgt meer invloed op de bedrijfsvoering. Duurzaam ondernemen wordt een belangrijke voorwaarde voor het benutten van marktkansen. En dat doen we al volop.’

Duurzaam rendement

‘Veel bouwbedrijven zijn nu al in staat zijn om energieneutrale woningen te realiseren, terwijl dit pas in 2020 verplicht wordt. Sterker nog: de eerste woningen die energie leveren zijn al gebouwd. De meest moderne, duurzame technieken worden ingezet en de woningen kunnen worden geleverd tegen een zeer aantrekkelijke prijs. Wat ik ook een mooi project vind, is de beweegbare brug over het ramsdiep, de ramspolbrug. Dit is een energieneutrale brug. Met dank aan 320 zonnepanelen, en bij het zakken van de val wordt energie teruggewonnen. Overcapaciteit van elektriciteitsopwekking wordt aan het net geleverd. ik zou willen dat we in nederland meer duurzame businesscases krijgen. Duurzaamheid betekent meer kwaliteit, betekent meer omzet, een hoger én een duurzaam rendement. De markt, de klant vraagt erom. Duurzame gebouwen en een duurzame infrastructuur leveren meerwaarde op. Op dit terrein moeten we snel een flinke slag maken.’

Categories
Uncategorized

Werk maken van innovatie in de bouw

“Als je slim omgaat met regels ben je spekkoper”

Paul Iske is Professor Open Innovation and Business Venturing op de Universiteit Maastricht.

Wat vindt u de meest inspirerende innovatie?

“Internet. Het gaat hier namelijk om platforminnovatie, waarbinnen veel vernieuwingen kunnen plaatsvinden. Effectiever met elkaar samenwerken vind ik misschien wel de belangrijkste vernieuwing binnen dit platform. Kennis is openbaar, je kunt samen optrekken en elkaar versterken. Er zijn allerlei mogelijkheden om nieuwe businessmodellen te ontwikkelen. De bouw profiteert daar nog onvoldoende van.”

Werkt regelgeving belemmerend?

“Regels kunnen verlammen. Dat is soms ‘self-inflicted pain”, waarbij sprake is van georganiseerde domheid en wet- en regelgeving die slecht verankerd zijn in de werkprocessen. Dat kom je regelmatig tegen in de bouw. Partijen blijven daardoor in veel gevallen onnodig ruim binnen de regels. Vaak komen innovaties van bedrijven die de basis goed voor elkaar hebben. Ondernemingen die precies weten hoe ze om moeten gaan met (veranderende) spelregels.”

Kunnen bouwbedrijven wel snel en klantgericht innoveren?

“De vergelijking met de zorgsector ligt voor de hand. Pas na grootschalige onderzoeken worden innovaties doorgevoerd. Dat noemen ze daar ‘evidence-based’ werken. De innovatie wordt pas op grote schaal toegepast wanneer alles is uitgezocht: is het middel effectief en zijn er geen bijwerkingen? Dat kan belemmerend werken en de daadwerkelijke innovatie doodslaan. Met veiligheid ga je voorzichtig om. Maar daarbuiten moeten we flexibeler worden: van vastgoed naar flexgoed! We moeten meer nadenken over faalopbrengsten dan over faalkosten. Fouten maken en daarvan leren is wellicht voordeliger dan afwachten.”

Is innovatie kansrijker tijdens een crisis, of juist in hoogconjunctuur?

“Als er voldoende financiële ruimte is, kun je meer uitproberen. Tijdens een crisis denk je na over andere manieren van samenwerking, die leiden tot lagere kosten, minder risico et cetera. Dat stimuleert creativiteit en innovatie. Bij hoogconjunctuur kom je eerder tot productinnovatie, omdat je je meer kunt permitteren en makkelijker productontwikkeling kunt financieren of mislukkingen kunt opvangen.”

Moet iedere innovatie duurzaam zijn?

“Wat is duurzaam? Iedereen hanteert een andere definitie. Een innovatie kan op dit moment zijn nut bewijzen, maar op de lange duur niet duurzaam zijn omdat een nieuwe innovatie een nog betere aanpak of product blijkt op te leveren. Kijk je naar duurzaamheid in de zin van goed voor het milieu en/of sociale ontwikkelingen, dan denk ik dat de tijd voorbij is dat je niet niet-duurzaam bezig kunt zijn.”


“Opdrachtgevers, opdrachtnemers en kennisinstellingen bevorderen samen innovatie”

De Bouwcampus in Delft is een ontmoetingsplaats waar partijen samen innovatieve oplossingen creëren voor vraagstukken op het gebied van leven, wonen en werken. Majorie Jans geeft leiding aan De Bouwcampus.

Wat vindt u de meest inspirerende innovatie?

“3D-printing, vooral omdat het in heel veel sectoren toe te passen is. Je kunt het gebruiken voor massaproductie en voor enkelstuks. Het is daarnaast grensoverschrijdend te gebruiken. We ontwerpen hier iets en printen het in bijvoorbeeld Afrika. De gerichte toepassing is ook belangrijk. Het is mogelijk om delen van kozijnen te printen die precies passen in het stuk dat moet worden vervangen. We passen het steeds meer toe.”

Werkt regelgeving belemmerend?

“Regelgeving kan een belangrijk instrument zijn om innovatie te bevorderen, maar het kan ook belemmerend werken. Dat laatste gebeurt als regels de bestaande praktijk beschermen en er geen ruimte is voor vernieuwing. Op het moment dat regelgeving prestatie-eisen stelt, kan het innovatie versterken. Het huidige woud van regelgeving is te complex. De overheid moet hier iets aan doen om zo vernieuwing beter te faciliteren.”

Kunnen bouwbedrijven wel snel en klantgericht innoveren?

“Het is belangrijk om deel uit te maken van netwerken om innovaties vorm te geven. Door strategische allianties met belangrijke bedrijven uit andere sectoren aan te gaan, zie je innovaties ontstaan. Daardoor ga je anders kijken naar het geheel. Er zijn wel innovaties, maar de time-to-market staat de toepassing vaak in de weg. Opdrachtgevers, opdrachtnemers en kennisinstellingen kunnen samen innovatie bevorderen.”

Is innovatie kansrijker tijdens een crisis, of juist in hoogconjunctuur?

“Een crisis geeft prikkels; er is dan echter ook een grote focus op kostenvermindering. Dat zijn vaak niet de meest ideale omstandigheden voor vernieuwing. Hoogconjunctuur geeft ruimte voor innovatie, maar dan zijn de prikkels er vaak niet. Bedrijven moeten flexibel om kunnen gaan met beide ontwikkelingen. Sluit allianties met opdrachtnemers en kennisinstellingen. Kostenbeheersing en innovatie gaan dan samen.”

Moet iedere innovatie duurzaam zijn?

“Dat hangt af van de definitie van duurzaam. Als het gaat om people, planet en profit denk ik dat duurzaamheid in de innovatie moet worden nagestreefd. Het hoeft echter niet altijd de drjfveer te zijn. Als het gaat om de definitie waarbij energie moet worden bespaard en de milieubelasting moet worden teruggebracht, denk ik dat niet iedere innovatie duurzaam kan zijn. Dan kan het nastreven van duurzaamheid beperkend werken.”


“Innovatie mag niet afhankelijk zijn van economische ontwikkelingen”

Jaap Hazeleger is directeur van BAM Bouw en Techniek bij Koninklijke BAM Groep.

Wat vindt u de meest inspirerende innovatie?

“Innoveren gebeurt uiteraard op diverse plaatsen, maar wanneer mogen we, kijkend naar onze geschiedenis, nu spreken van innovatie? Binnen de technologie gaan de ontwikkelingen snel. Het analyseren van beschikbare data en vervolgens het anticiperen op deze informatie wordt bepalend in de toekomst. Deze informatie is van directe invloed op comfort, onze gezondheid en het efficiënt gebruiken casu quo verdelen van energie. In combinatie met het tot in het hoogste detailniveau virtueel integraal ontwerpen en engineeren van projecten, wordt deze ontwikkeling van belang. Binnen deze virtuele omgeving worden modulaire concepten ontwikkeld. Uiteindelijk geeft deze te volgen lijn van technologie, virtueel ontwerpen en de inzet van modulaire concepten voldoende ruimte en inspiratie voor innovatie.”

Werkt regelgeving belemmerend?

“Nee, dat vind ik niet. Regelgeving is prima, maar het kan in een aantal gevallen wel eenvoudiger. Vooral op terreinen waar regels allerlei processen nodeloos vertragen en belemmeren. Door samenwerking in de keten met onze overheid valt hier nog het nodige te winnen.”

Kunnen bouwbedrijven wel snel en klantgericht innoveren?

“We komen uit een traditionele omgeving. Innoveren zit nog onvoldoende in de genen. Binnen BAM werken we hier hard aan. Onder meer door innovaties die binnen de verschillende sectoren binnen ons bedrijf aanwezig zijn, samen te brengen. Dat leidt tot kennisdeling en vervolgens weer tot nieuwe innovaties. Daarmee winnen we aan slagkracht. Belangrijk is ook dat we onze mensen de ruimte geven om te innoveren. Dit betekent dat we tijd, geld en middelen beschikbaar stellen.”

Is innovatie kansrijker tijdens een crisis, of juist in hoogconjunctuur?

“In de praktijk blijkt dat innovaties misschien wel kansrijker zijn tijdens crisistijd. De noodzaak komt dan echt boven water om nieuwe zaken te ontwikkelen en daarmee op een andere manier waarde te genereren. Maar eigenlijk vind ik dat innovatie niet afhankelijk mag zijn van economische ontwikkelingen.”

Moet iedere innovatie duurzaam zijn?

“Nee, dat vind ik niet. Duurzaamheid en maatschappelijk verantwoord ondernemen streven we wel altijd na omdat ze leiden tot meer transparantie en innovatie. Maar er zijn voldoende voorbeelden van innovaties, zoals in de zorg, die niet per definitie duurzaam zijn.”

Categories
Uncategorized

‘Voor meer successen moet de PPS-markt worden opengebroken’


Erik Deiman
Directeur adviesbureau Brink Groep

Alle PPS-opdrachten die de overheid uitschrijft worden uitgevoerd door een handjevol spelers op de markt, analyseert Deiman. “Er is een beperkt aantal grote aannemers die nu kennis en ervaring opdoen met PPS-contracten. Projecten die, qua omvang en ontwerp, makkelijk ook door andere dan de grote concerns gerealiseerd kunnen worden, zijn iedere keer weer een prooi voor ‘the big five’, die elkaar de bal toespelen. Als kleiner bedrijf is het, gezien de enorm hoge tenderkosten en de gevraagde garantiestellingen, nauwelijks mogelijk om tot de PPS-markt toe te treden”,vindt hij.

Maatgevend

Deiman is ervan overtuigd dat de kwaliteit van PPS-projecten verbeterd kan worden als de markt wordt opengebroken. “In dit soort projecten heeft de aannemer vaak de lead – die is immers risicodragend – en dus worden ze veelal vanuit een technisch perspectief aangevlogen. Een aannemer wil in eerste instantie bouwen. Aspecten die het goed functioneren van een gebouw voor gebruiker en eigenaar langdurig garanderen, krijgen daardoor vaak te weinig aandacht.”

“De exploitatiefase en het gebruik van een gebouw zouden echter veel meer centraal moeten staan in een DBFMO-project”, vervolgt hij. “De essentie achter het idee van DBFMO is de integrale aanpak. We staan in de Nederlandse bouwwereld nog maar aan de vooravond van het denken in life cycles en total cost of ownership. Het idee dat het gebruik maatgevend is, is nog onvoldoende doordrongen bij de meeste partijen.”

Dat is terug te zien in de organisatie van projecten. “De grote consortia maken vaak één VOF of BV voor ontwerp en bouw, en één voor beheer en exploitatie. De architect en diverse adviseurs krijgen een afgebakende opdracht in één van deze domeinen. DBFMO-opgaven zouden een breekijzer kunnen zijn om ketenintegratie vorm te geven. Dat vraagt om een andere manier van werken en een andere (risicodragende) betrokkenheid van partners.”

Vrijheid

Het grootste struikelblok voor kleinere partijen om zich te mengen in een aanbesteding wordt gevormd door de F-component uit DBFMO: de financiering. “De financieringsmarkt zit op slot. Er zijn wereldwijd slechts enkele banken die op dit moment in dit soort trajecten willen stappen. Zij vragen daarvoor forse bankgaranties. Alleen de hele grote partijen met voldoende balansgrootte komen in aanmerking.” Zijn bedrijf merkte dit zelf bij de aanbesteding van de nieuwbouw voor de Hoge Raad. Een eigenwijs consortium bestaande uit Brink Groep, Wiel Arets Architects en Hillen & Roosen als middelgrote aannemer drong door tot de laatste ronde. Om ook de financiering geregeld te krijgen was uiteindelijk toch de betrokkenheid van een groot concern nodig.

Deiman voegt toe dat al in de voorbereidingsfase van een aanbesteding, als gevolg van de vraagstelling, “absurd hoge” kosten moeten worden gemaakt. “Dat schrikt kleinere partijen enorm af. Dit kan deels vermeden worden als vraagspecificaties beter worden geformuleerd, er meer zaken gestandaardiseerd worden en de selectie bijvoorbeeld gemaakt zou worden op basis van een goed uitgewerkt ‘Voorlopig Ontwerp’. Een andere oplossing zou kunnen zijn dat de F-component (de financiering) buiten beschouwing wordt gelaten tot de tweede ronde. De overheid kan zelf veel goedkoper lenen, dus we moeten ook bekijken wat zij kan betekenen in de financiering.”

Vliegwiel voor innovatie

Volgens Deiman zou dit type projecten bij uitstek bij kunnen dragen aan vernieuwing in de sector. “De exploitatiefase is decennialang een relatief ‘ondergeschoven kindje’ geweest in de bouw- en vastgoedsector. De sector is nog steeds uitermate traditioneel georganiseerd. DBFMO-projecten dwingen tot een geïntegreerde aanpak waarbij juist die exploitatie-kant zo belangrijk is. Dit vraagt om een andere benadering en een andere manier van denken. Door meer mededinging te organiseren komt er versnelling in het noodzakelijke veranderingsproces in de sector. Dit moeten we niet alleen bij de aannemers neerleggen. Hier zouden adviesbureaus nadrukkelijk een rol in moeten vervullen. PPS-DBFMO projecten zouden, mits anders georganiseerd, een vliegwiel kunnen zijn voor innovatie en verdere professionalisering van de markt.”

Categories
Uncategorized

Vier visies op binnenstedelijke ontwikkeling

EXPERT 1

Jan Fokkema

Jan Fokkema
Directeur van Vereniging van Nederlandse Projectontwikkeling Maatschappijen (NEPROM)

“Er blijven ook de komende jaren mensen naar stedelijk gebied trekken. Het zou fantastisch zijn als we van de 700.000 woningen die er de komende tien jaar bij moeten komen vijftig procent binnenstedelijk kunnen realiseren. Dat stelt Nederland meteen voor een enorme opgave. Niet alleen is wonen belangrijk, ook spelen natuurlijk diverse factoren een rol in stedelijk gebied zoals infrastructurele en mobiliteitsvraagstukken.

De volgende slag in binnenstedelijke ontwikkeling is dat we gebiedstransformaties moeten intensiveren. Het vraagt veel van een gebied en stakeholders. Tijd bijvoorbeeld. De doorlooptijden van gebiedstransformaties bedragen nu tien tot vijftien jaar. Om echt slagen te maken moeten we die verkorten, en dus de transformaties versnellen. Ook is schaalvergroting noodzakelijk.”

Versnellen

“Voor het opschalen en versnellen van gebiedstransformaties moeten de neuzen dezelfde kant op staan. Het betekent in de praktijk onder meer dat gemeenten onderling duidelijke afspraken moeten maken, dat er bestuurlijk draagvlak moet zijn voor ontwikkelingsprogramma’s en dat die ook over langere perioden dan vier jaar standhouden. Een intensieve samenwerking is uiteraard ook noodzakelijk vanuit gemeenten met marktpartijen zoals projectontwikkelaars, coöperaties en beleggers.

Naast veel tijd, vragen gebiedstransformaties om enorme investeringen. Een deel van de oplossing ligt bij gemeenten; hun middelen zouden vrijelijker besteedbaar moeten zijn in plaats van dat ze vastzitten in verschillende potjes. Natuurlijk investeert de markt eveneens, maar dan moet er vanzelfsprekend wel genoeg zekerheid zijn dat projecten doorgaan. Onmisbaar is het Rijk dat zijn (financiële) verantwoordelijkheid neemt.

Ontwikkelingsplannen voor binnenstedelijk gebied zijn wat mij betreft als gevolg van de crisis te lang in de koelkast gezet. Nu moeten we aan de slag. In de bewustwording van de noodzaak tot transformaties zie ik echter nog wel wat knelpunten. Het is de vraag of alle stakeholders de urgentie genoeg voelen.”


EXPERT 2

Friso de Zeeuw

Friso de Zeeuw
Praktijkhoogleraar gebiedsontwikkeling TU Delft/Stichting Kennis Gebiedsontwikkeling

Fotograaf: Marcel Krijger

“Geen vierkanter meter in een stad in Nederland is ongebruikt. Elk stukje heeft een bestemming, een verhaal. De uitdaging is dat er in een bestaande stad niet alleen woningbouwmogelijkheden moeten zijn, maar dat we ook tegemoet moeten komen aan andere belangen. Zo dient de stad ook klimaatbestendig en duurzaam te zijn. Met het oog op klimaatveranderingen is er veel groen nodig en ruimte voor de afvoer van water bij hevige regenval. Ga je zwaar verdichten met woningbouw dan raak je in een spanningsveld, want dat betekent juist meer steen.

De oplossing ligt voor een deel in nieuwe technologie en creatieve ontwerpen. Er worden bijvoorbeeld groene daken en waterpleinen gerealiseerd. Maar daarmee is het spanningsveld niet van tafel; stedelijke verdichting kent grenzen.”

Transformatiepotentie

“Het financieel rond krijgen van transformaties vormt eveneens een spanningsveld. De reële transformatiepotentie is voor een groot deel afhankelijk van de business case: kloppen kosten en opbrengsten met elkaar? De kosten bestaan onder meer uit de aankoop van bedrijven, bodemsanering en de aanleg van infrastructuur. Wat in Amsterdam succesvol is, lukt niet automatisch ook in Enschede. De kosten zijn vergelijkbaar maar de opbrengsten in de hoofdstad veel hoger. In de praktijk is er nauwelijks subsidie om het gat bij te lage opbrengsten te dichten. Het verdichten van een plan met meer woningen kan soms, maar met mate.

Dan zijn er nog allerlei belangen in de stad waarmee rekening moet worden gehouden. Omwonenden en gevestigde bedrijven roeren zich. Bijvoorbeeld als er zorgen zijn over de kwaliteit van de leefomgeving. Iedere transformatie levert dus maatschappelijke discussie op. De genoemde spanningsvelden vormen een taaie opgave. Dit soort plannen realiseren vergt een pittige motivatie en engagement. Professionaliteit bovendien, en de bereidheid om open te staan voor planwijzigingen. ‘Breedtespel’ is eveneens een voorwaarde: continu goed contact onderhouden met alle belanghebbenden.”


EXPERT 3

Bart Rijken

Bart Rijken
Wetenschappelijk onderzoeker Sector Ruimtelijke Ordening en Leefomgevingskwaliteit bij het Planbureau voor de Leefomgeving

“Van de woningbehoefte tot 2050 kan -afhankelijk van de omvang- tussen de 35 en 75 procent in de bestaande stad worden opgevangen, zo hebben wij onlangs becijferd. Een conservatieve inschatting, want we gaan uit van woningbouw in huidige woningdichtheden. Hogere woningdichtheden zijn, gegeven de voortgaande huishoudensverdunning, zeker niet ondenkbaar.

Op het eerste gezicht zal woningbouwontwikkeling op veel van deze plekken onhaalbaar lijken want bouwen in de stad is duur. Zo moet vaak bestaande opstal worden gesloopt of moeten verontreinigde bodems gesaneerd. Vandaar het veel gehoorde pleidooi voor subsidies. Toch zijn die lang niet overal nodig.

De praktijk leert ons dat veel huishoudens bereid zijn fors te betalen voor de nabijheid van banen en voorzieningen die deze locaties bieden, ook al is het vanuit een ‘appartementje drie-hoog-achter’. Laten we dus waken voor de subsidiereflex.”

Maatwerk

“Een veelgehoorde roep is om meer woningbouw in de weilanden toe te laten. Hiermee kan het aanbod van ruime, betaalbare woningen worden vergroot. Op zich een zeer verdedigbaar doel. Maar het is de vraag of dit overal nodig zal zijn en -zo ja- of dit overal het beste middel is hiertoe. Wat bovendien vaak ongenoemd blijft zijn de aanzienlijke ‘bovenplanse’ kosten van deze ‘goedkope’ weilandlocaties, zoals de kosten voor nieuwe infrastructuur. Dit zijn kosten die doorgaans worden afgewenteld op de belastingbetaler.

Ten slotte wijst de wetenschappelijke literatuur uit dat ook de burger als werknemer, zorgafnemer en recreant profiteert van bouwen in de stad, net zoals de ondernemer. Want ook de bereikbaarheid van banen, winkels, zorg en afnemers is bij stedelijke concentratie gebaat. Of al deze baten van binnenstedelijk bouwen opwegen tegen de kosten op de korte termijn is een politieke afweging. Hoe dan ook is maatwerk geboden: een zorgvuldige, op specifieke regionale en lokale mogelijkheden en wensen toegesneden aanpak.”


EXPERT 4

Maxime Verhagen

Maxime Verhagen
Voorzitter Bouwend Nederland

We kunnen het steeds slimmer: bouwen ‘op een postzegel’. Nederland is nooit af, geen enkele  stad is ooit af. Altijd wordt er gebouwd of verbouwd. Maar hoeveel postzegels zijn er nog, en wat gaan die wel niet kosten? Zijn er alternatieven, behalve steeds hoger bouwen?

We zijn vanuit diepe crisis opeens terecht gekomen in een enorm dynamische tijd. Snel schakelen, dat is een lastige voor lokale overheden die al zoveel zorgtaken en zo weinig te besteden hebben. Maar op het stadhuis ligt wel de sleutel. Iedereen wil in de stad wonen, in een woning met tuin ook nog. Dus ook hoogbouw is geen panacee.

Maar terwijl de oude plannen al lang geleden vernietigd zijn, is er nog niets nieuws. Geen plancapaciteit, geen grond, geen idee. Hooguit een gemeentebegroting die nog niet op orde is. Ook weten we dat het jaren zal duren voordat bouwplannen door alle ambtelijke molens gegaan zijn, terwijl de rode contouren onwrikbaar rondom de bebouwde kom blijven liggen. Daarbuiten krijgen boeren overigens subsidie om hun koeien in de wei te laten grazen. Blijkbaar is er direct buiten de stad niet veel animo voor al die groene vlaktes met ‘landelijke’ bestemming.

Duurzaam verstedelijkt

Terwijl zelfs tegenstanders van ‘meer bouwen’ nu bekeerd zijn, onder druk van een huishoudensgroei van een miljoen (tot 2040), blijven gemeenten onderzoeken op rapportages stapelen, want stél je voor dat er niet ‘duurzaam verstedelijkt’ worden. Met bijbehorende ladder helaas, die al heel veel kansrijke plannen in de papierbak heeft laten belanden.

Ongelooflijk vervelend voor ontwikkelaars, beleggers en bouwers, maar nóg vervelender voor mensen die op een andere plek willen wonen. Omdat ze een dagje ouder worden, omdat ze juist gezinsuitbreiding verwachten of een sociale huurwoning willen achterlaten. Niemand kan verder op deze manier.

Het kan anders, met wat lef. Gemeenten kunnen van enkele koplopers, zoals Breda, leren hoe je in korte tijd bestemmingsplannen verandert en flexibeler maakt. Het is ook aan ons om hen verder te verleiden daartoe, met bijzondere en gewilde woningen die ze graag binnen, redelijk snel verlegde, contouren inpassen.

Energieleverende ecologische woningen natuurlijk, omringd door een hoogwaardige groene, waterrijke omgeving die hoger scoort dan een leeg weiland. Wat bieden we daarmee? Nieuwe wijken en buurten die voor het geluk van ‘people’ bijdragen aan een betere ‘planet’. Als wij die stap verder zetten, doen gemeenten dat hopelijk ook. Zo kunnen we er samen met wat ‘profit’ uitkomen!

Categories
Uncategorized

Vervoerregio Amsterdam zet in op zero-emissie

Peter de Winter
Teamleider bij Vervoerregio Amsterdam

Vervoerregio Amsterdam is verantwoordelijk voor wettelijke regionale taken op het gebied van verkeer en vervoer. Als opdrachtgever verleent zij concessies (het exclusieve recht voor het uitvoeren van openbaar vervoer in een bepaald gebied) aan vervoerbedrijven en verstrekt zij subsidie voor de exploitatie van het openbaar vervoer.

Er zijn vier concessiegebieden: Amsterdam, Waterland, Zaanstreek en Amstelland-Meerlanden (Schiphol), waarvan laatstgenoemde het meest ver is in de ontwikkeling van emissievrij openbaar vervoer.

De transitie

Peter de Winter, teamleider afdeling Openbaar Vervoer bij Vervoerregio Amsterdam, is enthousiast over de transitie die wordt doorgemaakt.

“We zijn trots op de stappen die we zetten naar duurzaamheid. Wij hebben als Nederland het klimaatakkoord van Parijs ondertekend, dus zijn we hier echt mee aan de slag gegaan.

Daarnaast hebben we een nationaal bestuursakkoord met overheden onderling om vanaf 2030 volledig emissievrij openbaar vervoer te hebben. De grote hoeveelheid metro’s, trams en bussen in onze regio is verantwoordelijk voor een kwart van het totale openbaar vervoer in Nederland, exclusief treinen. Dat is ontzettend veel.

Als wij reizigers de keuze willen geven om met het openbaar vervoer de stad in te rijden, vinden we dat dit ook milieuvriendelijk moet kunnen.”

Plan van aanpak

Samen met Schiphol heeft Vervoerregio Amsterdam de eis gesteld aan vervoerders om vanaf 2018 elektrisch te gaan rijden. Ze willen de vervoerders wel ondersteunen in deze transitie. De overgang naar emissievrij busvervoer vergt namelijk een goede voorbereiding.

De Winter: “Als je een aanbesteding van een vervoersconcessie doet en je stelt eisen die onmogelijk zijn, krijg je uiteraard geen aanbiedingen. Daarom hebben we samen met Schiphol een hoop voorwerk gedaan.

Er moest ontzettend veel uitgezocht worden. Wat zijn de technische mogelijkheden? Hoe ziet een nieuw lijnennet met elektrische bussen eruit? Waar moeten de bussen opladen? Wat wordt onze financiële bijdrage?

Toen we hier antwoorden op hadden, zijn we met Schiphol en de vervoerder gaan kijken hoe we tot implementatie konden komen. In principe ligt dit gedeelte niet bij ons, maar we zagen dat de kennis die we hierover hebben vergaard goed toegepast kan worden. Daarnaast hebben we ons aan de transitie naar emissievrij openbaar vervoer gecommitteerd en willen we allemaal dat het slaagt.”

Samenwerken

In deze transitie wordt duidelijk dat samenwerking hard nodig is om successen te behalen. “Wij willen dat de kwaliteit van vervoer gehandhaafd wordt en dat het schoon is”, legt De Winter uit.

“Maar in die ontwikkeling moet je wel een helpende hand bieden. Omdat het allemaal nieuw is, hebben marktpartijen een steuntje in de rug nodig. Je moet nu niet de stap missen en denken: ons doel van volledig emissievrij vervoer ligt pas in 2030, dus we wachten waar de markt mee komt. Wij hebben juist gedacht: we moeten nu stevig beginnen en de markt ondersteunen.”

De toekomst

 “Je ziet dat dit project een ontzettende stimulans is geweest”, vervolgt De Winter. “Vanuit de industrie wordt gekeken naar wat we in Nederland aan het doen zijn. We zijn hier echt internationaal koploper in. Ik ben er dan ook trots op dat we uitsluitend samenwerken met Nederlandse partijen. Wat we nu hebben geleerd, zullen we uiteraard meenemen in de toekomst.”

De eerste stap voor Vervoerregio Amsterdam is dus het realiseren van emissievrij openbaar vervoer rondom Schiphol. Uiteindelijk zullen alle concessiegebieden de transitie naar duurzaamheid doormaken.

De Winter: “We zijn op dit moment hard aan het nadenken hoe we dit gaan doorzetten naar de andere concessies en daar hebben we al goede ideeën over. Daar ontbreekt het ons na dit project zeker niet aan; een beetje lef en genoeg vertrouwen in wat mogelijk is op gebied van duurzame mobiliteit.”

Harold Lek

Directeur VINU
 

“VINU maakt de transitie concreet”

Leuke naam, VINU…

VINU staat voor “van idee naar uitvoering”. We vertalen bestuurlijke ambities en vage plannen naar concrete, uitvoerbare projecten. Juist als het gaat om complexe onderwerpen zoals de energietransitie of circulaire economie.

Wat doen jullie precies?

We verzorgen project- en procesmanagement op het gebied van ruimte en mobiliteit. Vaak in het beginstadium, als de scope van het project nog niet duidelijk is. We zorgen voor voortgang en resultaten.

Wie zijn jullie opdrachtgevers?

We hebben de drive om Nederland sterker, mooier en duurzamer te maken. Daarom werken we voor opdrachtgevers als de Vervoerregio Amsterdam, de provincie Noord- en Zuid-Holland, de gemeente Leiden, ministerie van IenM en de Port of Rotterdam.

En de transitie naar een nieuwe economie, werken jullie daaraan?

Jazeker. Zo helpen we de Vervoerregio Amsterdam met de transitie naar emissievrij openbaar busvervoer. En we zijn al een tijd betrokken bij de Westas in Amsterdam, een kraamkamer voor de nieuwe economie.

Wat zijn de belangrijkste vraagstukken voor de komende jaren?

We zitten in een transitie waarin verschillende trends en ontwikkelingen samenkomen: klimaatverandering, verstedelijking, toenemende mobiliteit, steeds betere technieken en meer data. Die combinatie van ontwikkelingen maakt het complex om koers te bepalen, maar het biedt ook kansen. Ik geloof in denken én doen.

Categories
Uncategorized

Versnellen van ontwikkeling in de regio

Friso de Zeeuw

Friso de Zeeuw
Praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling TU Delft

Fotograaf: Marcel Krijger

“Als gevolg van de crisis hebben gemeenten veel plannen voor woningbouw geschrapt. Te snel en rigoureus blijkt nu, gezien het herleven van de woningbehoefte sinds 2014, een toenemend aantal huishoudens en een stijgende concentratie in stedelijke regio’s.

Bij gemeenten komt de spirit voor het maken van plannen een beetje terug, bij de provincie nog onvoldoende”, zegt Friso de Zeeuw, praktijkhoogleraar Gebiedsontwikkeling aan de TU Delft.

Overheid en markt

Niet voldoen aan de woonwensen gaat volgens hem ten koste van de economische groei. Er is een mentaliteitsverandering nodig met gevoel voor urgentie, zegt hij. “Een nauwere samenwerking tussen overheidsinstanties met marktpartijen en corporaties die vergelijkbaar is met de Vinex-aanpak in de jaren ‘90. Er werden plannen gemaakt in samenhang met infrastructuur, groen en water, en voorzieningen door een effectieve en integrale manier van samenwerken.

Voor versnelling is ‘ontslakken’ eveneens noodzakelijk; ons zo veel mogelijk ontdoen van onnodige regels en procedures. Ook dat is grotendeels een mentaliteitskwestie. Gemeenten hebben de neiging om heel precieze voorschriften in bestemmingsplannen vast te leggen. Bij complexe binnenstedelijke plannen moet je kunnen gymnastieken met strakke (milieu)voorschriften, zoals voor geluidshinder. Anders kom je er nooit uit.”

Passen en meten

Een nijpend tekort aan woningen als gevolg van een hoge vraag en relatief lage plancapaciteit speelt volgens De Zeeuw vooral in de Haagse regio. Hoe kan deze plancapaciteit, de hoeveelheid woningen die is opgenomen in goedgekeurde bestemmingsplannen, worden vergroot?

“Voor een deel betekent het gas geven op bestaande plannen. Daarnaast is een goede inventarisatie nodig van nieuwe locaties. Belangrijk criterium is de bereikbaarheid van die nieuwe locaties met snel openbaar vervoer. Het wordt wel passen en meten in deze regio, te meer omdat je tegen het Groene Hart aanzit.”

Transformatie?

Het omzetten van leegstaande gebouwen, met name kantoren, naar woningen zien velen als een uitstekende optie. De Zeeuw: ’’Voor een deel is een overschot aan kantoren al benut en gaat dit proces door. Vertraging kan optreden als bijvoorbeeld de eigenaar een afwachtende houding aanneemt en zijn verkoopprijs niet wil laten zakken. Transformatie van omvangrijke binnenstedelijke gebieden naar de woonfunctie biedt zeker kansen, maar is lastig.

Het betekent bedrijven uitkopen, de bodem saneren en de infrastructuur aanpassen. De meeste van de binnenstedelijke locaties kampen met financiële tekorten. Steun van de overheid is nodig om te zorgen dat projecten toch van de grond komen. Op dit moment heeft dit totaal geen politieke prioriteit. Het risico bestaat dat er of meer buitenstedelijk moet worden gebouwd of dat we met een nóg groter woningtekort komen te zitten.”

Categories
Uncategorized

Verduurzaming woningmarkt heeft hoogste prioriteit

Om in 2050 emissievrij te wonen, moeten er 200.000 woningen per jaar worden
verduurzaamd. Deze doelstelling uit de klimaatconferentie Parijs 2015 waar Nederland zich aan heeft gecommitteerd, eist dat we de CO2-uitstoot van de woningmarkt  drastisch moeten terugdringen. Hoe realiseren we dat?

Het Kadaster neemt, vanuit de ambitie bij te willen dragen aan maatschappelijke vraagstukken, het initiatief en gaat met partners op de woningmarkt in
gesprek. Tijdens een door het Kadaster georganiseerd rondetafelgesprek leggen zes experts aan de hand van vier stellingen uit waarom voor dit vraagstuk leiderschap en een langetermijnvisienoodzakelijk zijn.

De laatste twee jaar stijgen het aantal woningverkopen en de woningprijzen snel. Daarnaast doen zich nieuwe groei in het aantal aankopen van woningen om die te verhuren. Ook wordt een fors aandeel van de woningaankopen gerealiseerd zonder dat er een hypotheek of een bouwkundige keuring aan is gekoppeld.

Deze ontwikkelingen voor een duurzaam gebouwde omgeving zorgen ervoor dat wonen een hot issue is. De vraag wie hier verantwoordelijkheid voor neemt is actueel.

Om de waargenomen ontwikkelingen goed te duiden, nodigt het Kadaster – met meer dan honderd jaar ervaring in het oplossen van ruimtelijke vraagstukken- zes experts uit de praktijk en wetenschap uit om in de Jaarbeurs van gedachten te wisselen over de huidige trends en ontwikkelingen op de woningmarkt.

Aan tafel zitten: Dirk Brounen, Anne-Jo Visser, Leendert Meijers, Lara Brand, Ernst van der Leij, Wim Flikweert en het gesprek wordt geleid door Paul de Vries.

Oververhitting?

In de prijs van koop- en huurwoningen komt veel tot uiting. Als de prijzen stijgen, heeft dat een bepaalde reden. Veel krantenkoppen hebben het over oververhitting en een ‘prijsbubbel’. Overal kunnen we lezen dat de prijzen hard stijgen, namelijk met acht procent.

Ernst Van der Leij van Brink Groep bijt het spits af en zet kanttekeningen bij een aantal woorden in deze eerste stelling. Hij vindt dat je niet kunt spreken van dé woningmarkt. “De woningmarktis regionaal bepaald. In Noord- Oost Groningen is dat echt heel andersdan in Amsterdam.”

Van der Leij gelooft niet zozeer dat het om oververhitting gaat, maar om een uitgestelde vraag. Tijdens de crisis hadden mensen wel de financiële middelen om te verhuizen, maar hielden ze de hand op de knip.

Tegenwoordig brengen zij hun eigen geld in. Daarnaast worden veel woningen door beleggers gekocht. “Waar veel vraag is, gaat de prijs nou eenmaal omhoog. Het is echter wel essentieel om de nuancering per woonproduct en per regio te blijven maken en de potentiële koper goed voor te lichten.”

Lange termijn bubbel

De experts vinden dat er geen sprake is van oververhitting omdat de dalende rente, het gestegen inkomen en de gewijzigde hypotheeknormen ervoor zorgen dat koopwoningen nu nog goed betaalbaar zijn. Meijers wijst echter wel op het risico van een bubbel op de langere termijn.

Volgens de adjunctdirecteur van NVB Bouw neemt de krapte snel toe. Echter, ziet hij in de praktijk van de nieuwbouw dat enerzijds de vraag naar woningen de laatste twee jaar is verdubbeld en anderzijds het woningaanbod is gehalveerd. In de bestaande bouw begint deze ontwikkeling zich ook steeds meer voor te doen.

“Als we kijken naar de nieuwbouwmarkt, dan kan de consument nog maar kiezen uit twee woningen. In de bestaande bouw zijn dat nog maar vijf woningen, terwijl dat idealiter tien woningen zouden moeten zijn.

Als deze situatie lang blijft voortbestaan, dan zullen de prijzen flink stijgen en creëren we wel degelijk een bubbel. Om te beginnen in de grote steden met krappe markten. Dit zal er voor zorgen dat mensen op zoek gaan naar woningen buiten de steden.”

Minister van Duurzaamheid en Wonen

Duurzaamheid is door de energietransitie – een beleidsplan van de overheid om van fossiele brandstof en naar volledig duurzame energiebronnen zoals zonne- en windenergie over te stappen – een nog belangrijker onderwerp geworden.

Door woningen energiezuinig te maken, bijvoorbeeld door isolatie of het installeren van zonnepanelen, heeft de woningmarkt een sleutel in handen om de energietransitie te versnellen te realiseren.

Bovendien is het financieel aantrekkelijk om te investeren in duurzame woningen. Op dit gebied zijn er al veel afspraken met woningcorporaties gemaakt, maar hoe neem je nou ook particuliere huiseigenaren mee in de verduurzaming en bij wie ligt die verantwoordelijkheid?

De experts zijn het erover eens dat regie vanuit de centrale overheid noodzakelijk is om aan de afspraken van de Klimaattop Parijs te voldoen. Verduurzaming van de gebouwde omgeving heeft zoveel raakvlakken met andere sectoren in de economie dat een minister, die alle terreinen verbindt en blijft  noodzakelijk is.

De experts vinden dat de centrale overheid hier een zeer grote verantwoordelijkheid in heeft. Brounen: “Door duurzaamheid een prioriteit te maken op regeringsniveau kunnen we vaart maken met de energietransitie en gaat de consument het ook serieus nemen.

Het is toch raar dat nog zo weinig mensen een zonnepaneel hebben. Die investering levert drie keer meer op dan je spaarrente, maar mensen weten dit simpelweg niet.

Daarnaast moet iedereen in de keten – van makelaar tot taxateur – de verantwoordelijkheid voelen om de huiseigenaar informatie te geven over de duurzaamheid van een woning.

De overheid is verantwoordelijk voor die mentaliteitsomslag.” Van der Leij voegt toe: “In Duitsland zie je dat de staat een garantie afgeeft voor de prijs van de stroom van zonnepanelen, waardoor het honderd procent financierbaar wordt.

Door het afgedekte risico zijn heel veel mensen bereid de stap naar zonnepanelen te zetten en kun je grote stappen maken in de versnelling van de energietransitie.”

Mentaliteitsverandering

De consument moet goed worden geinformeerd over de voordelen en mogelijkheden van duurzame woningen.

Flikweert: “We moeten het de consument makkelijker maken, bijvoorbeeld door het collectief aanbieden van een duurzaamheidspakket met isolatie, dubbelglas en ga zo maar door.”

Transformeren, herbestemmen en bouwen

De prijsontwikkeling in de stedelijke omgeving is enorm. Steeds meer mensen willen in de stad wonen waardoor er krapte op de woningmarkt ontstaat. Het kabinet vindt dat moeten bijbouwen.

Echter kan er niet alleen binnen de bebouwde omgeving van de stad aan de vraag worden voldaan blijkt uit onderzoek van Brink Groep.

“Uit ons onderzoek blijkt dat er in 2030 behoefte is aan 1 miljoen nieuwe huizen. Van die woningen kan 35 a 37 procent ruimtelijk in de bestaande stad gerealiseerd worden en 9 procent op onbenutte terreinen zoals oude kantoorgebouwen en bouwplaatsen. Daarnaast zal er ook verdichting plaats moeten vinden.”

Bruisende steden

Naast uitdagingen biedt de krapte op de woningmarkt ook kansen en kan er op het vlak van de ruimtelijke ordening een grote slag gemaakt worden. De markt zal hier het voortouw in moeten nemen, vinden de experts, maar ook het Rijk heeft hierin een verantwoordelijkheid.

Brand van het Stimuleringsprogramma: “Op het moment zie je gaten in de stad door bijvoorbeeld lege winkels en kantoorpanden. Door die gaten op te vullen kun je komen tot duurzamere en bruisendere steden.

Het is belangrijk om dus niet alleen sectoraal naar wonen te kijken, maar ook naar wat andere vraagstukken. Echter, vaak is binnenstedelijk bouwen lastig en duur. De roep uit de praktijk richting neemt toe. En dan vooral gericht op subsidies voor woningbouw.

Een notoire ‘killer’ voor binnenstedelijke bouwprojecten is versnipperd eigendom wat leidt tot kostbare verwervingen en een lange doorlooptijd. Door bestaand en nieuw instrumentarium zoals herverkaveling in te zetten, kan binnenstedelijk bouwen slimmer, effectiever en goedkoper worden.”

Infrastructuur

Naast transformeren, herbestemmen en bouwen in de stad moet er gekeken worden naar andere oplossingen om het woningtekort aan te pakken, aldus de deelnemers.

De infrastructuur kan bijvoorbeeld ook hier een bijdrage aan leveren. Meijers: “Door nieuwe technologieën kan de mobiliteit verbeterd worden. Denk bijvoorbeeld aan een moderne zweeftrein (de Hyperloop), die je binnen 15 minuten vanuit Amsterdam naar Almelo brengt.

Dat lijkt nu ver van je bed, maar door zo’n ontwikkeling hoef je niet meer per se in het stadshart te wonen en wordt Nederland een deltametropool met groengebieden.”

Middensegment staat met lege handen

Visser geeft aan dat er ook rekening gehouden moet worden met de generatie baby boomers die voorlopig nog thuis blijft wonen. Daarnaast maakt zij zich ernstige zorgen over het groeiend aantal mensen dat net teveel verdient voor een sociale huurwoning en te weinig verdient om een hypotheek te krijgen om diezelfde woning te kunnen kopen.

“Deze mensen zijn veroordeeld tot de duurdere, geliberaliseerde woningmarkt met huurprijzen boven de €711. Door die hogere huur kunnen zij niet sparen en kunnen zij geen kant op.”

Ook Van der Leij heeft zorgen over dit middensegment. “Aan de onderkant zie je dat mensen huurtoeslag krijgen en de bovenkant heeft een heel luxe hypotheekrenteaftrek. Voor het middensegment is er niets. Wat we hieraan kunnen doen?

In elk geval zorgen voor een groter aanbod van huurwoningen boven de liberalisatiegrens, want nu is dat aanbod veel te klein.”

Particuliere verhuurders

Particuliere verhuurders zijn bij uitstek de eigenaren van geliberaliseerde huurwoningen. Uit onderzoek van het Kadaster blijkt dat in het afgelopen op de markt komen. Dat zou goed nieuws moeten zijn.

De meeste particuliere verhuurders zien we terug in wordt 19 procent van de woningen gekocht door particuliere verhuurders, in Rotterdam 14 procent, in Den Haag 15 procent en in Utrecht 9 procent.

Hoewel deze ontwikkeling inderdaad voor meer woningaanbod zorgt in het middensegment, rijst de vraag of zij hiermee koopstarters niet verdringen op de woningmarkt.

Al gauw gaat de discussie richting segregatie: de laagste inkomensgroepen nog meer in de sociale de particuliere huursector en de hoogste inkomensgroepen in de koopsector.

Van der Leij: “Ik vind die segregatie tussen arm en rijk een zorgwekkende ontwikkeling. Daarmee maken we rare steden en de planoloog in mij zegt dat we dat niet moeten willen.”

Flikweert is ook bang dat door deze ontwikkeling een scheiding wordt aangebracht. “Het moet niet zo zijn dat je starters de kans ontneemt om de koopsector in te stromen. Kunnen kiezen voor huur of koop moet wel mogelijk blijven.”

De experts zijn het erover eens dat de markt door de komst van de particuliere verhuurder verandert en dat er gezocht moet worden naar een nieuw evenwicht.

Huurprijzen worden nu in Nederland nergens geregistreerd. Een landelijke database waarin alle huurprijzen zijn opgenomen zou dan ook een goed begin zijn om excessen te voorkomen.

Regie pakken

Voor alle deelnemers staat als paal boven water dat verduurzaming van de woningmarkt de hoogste prioriteit zou moeten krijgen. Alleen dan kan de CO2- uitstoot van woningen massaal naar beneden worden gebracht.

Hier kan alleen voortgang op worden geboekt als het Rijk daar op inzet en nadrukkelijk de regie pakt. Brounen: “Het Rijk moet slim en streng gaan ontwerpen.

Alle lokale initiatieven zijn leuk, maar zorgen voor een ratjetoe. De best practices in de verschillende steden moeten de standaard worden voor het hele land.”

Categories
Uncategorized

Verduurzamen vastgoed in sociaal domein

Ewoud van der Sluis
Directievoorzitter HEVO

Integrale businesscase

Investeringen in vastgoed moeten deel uitmaken van een integrale businesscase, waarbij het primaire proces wordt verbonden aan huisvesting en waarbij alle relevante stakeholders en aspecten worden meegenomen. Want een verduurzaamd gebouw zorgt voor een gebruiker die gelukkiger en gezonder is, voor een lagere energierekening, een hogere duurzaamheidsscore, betere prestaties, een lager ziekteverzuim en een hogere medewerkers- en klanttevredenheid.

Zo gaan economie en duurzaamheid uitstekend samen. Duurzaam vastgoed kent een lager leegstandspercentage, daardoor blijft het rendement goed en de huur marktconform. De rol van HEVO is om alle stakeholders te verzamelen rond een gezamenlijke ambitie, huisvesting en primair proces aan elkaar te verbinden en om het strategische en het operationele niveau met elkaar te verbinden.

Als dat lukt, ontstaat gezamenlijk belang bij alle partijen en wordt verduurzaming een bewuste keuze. HEVO is ervan overtuigd dat deze aanpak altijd vruchten afwerpt. Juist bij maatschappelijk vastgoed liggen er kansen voor eigenaar én gebruiker!

Van sectoren naar netwerken

Door de toenemende behoefte aan maatwerk en integrale oplossingen in het sociale domein, verandert ook de vraag naar huisvesting en accommodaties. In de nasleep van de transitieagenda, worden gemeentes steeds meer een ‘spin in het web’ t.g.v. decentralisatie van maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg en participatie-activiteiten.

Bovendien ontkomen gemeenten niet meer aan de noodzaak om een integrale afweging te maken betreffende een effectieve besteding van middelen voor (ver) nieuwbouw, renovatie en onderhoud.

Deze behoefte aan netwerkoplossingen én de bewustwording op het gebied van klimaat en energie, leiden tot een ander afwegingskader. Daarbij behoren huisvestingsoplossingen voor één gebruiker op objectniveau steeds meer tot het verleden en groeit de vraag naar sector-overstijgende accommodaties.

Sector overstijgend combineren

Een gezonde en vitale wijk kan niet los worden gezien van goed en veilig wonen in een gezonde leefomgeving. In samenspraak met alle maatschappelijke spelers kan een roadmap worden ontworpen waarin ruimte is voor verschillende initiatieven, waarbij de totale private en publieke vastgoedvoorraad als een gezamenlijke maatschappelijke vastgoedopgave wordt beschouwd.

Nieuwbouw of gebruik bestaand vastgoed?

De grootste winst is te halen in de bestaande gebouwenvoorraad. Er komt ook veel waardevol bestaand vastgoed beschikbaar door trends als krimpende leerlingaantallen, scheiden van wonen en zorg en de nog altijd bestaande leegstand van commercieel vastgoed. Juist de inzet van dit bestaande vastgoed kan een antwoord zijn op de complexe vraag naar duurzame accommodaties.

Categories
Uncategorized

Verbinden van verandering

De oplossing ligt in slim gebruik van de infrastructuur, de specifieke mogelijkheden van de regio en data, stelt Leo Kusters, Managing Director Urbanisatie bij TNO. In Helmond heeft TNO, bij de Automotive Campus samen met industriële partijen en universiteiten een ‘Living Lab’ opgezet. Hierin worden de toepassingen van het automatisch en coöperatief rijden in combinatie met slimme infrastructurele oplossingen getest. Verkeerslichten ‘praten’ met auto’s via intelligente communicatiesystemen, zodat de voertuigen een adviessnelheid krijgen om een groene golf te creëren. “Dat kan zo’n tien tot twintig procent CO2-uitstoot schelen”, schetst Kusters. Hij wijst ook op de PraktijkProefAmsterdam (PPA), met meer dan tienduizend auto’s, waarbij gekeken wordt naar de toestroom van verkeer en op basis daarvan een persoonlijk routeadvies wordt gegeven aan de afzonderlijke bestuurders.

Bijkomend voordeel van een groene golf is het terugdringen van emissies en daarmee het verbeteren van de luchtkwaliteit. Onder meer zware voertuigen die veel stoppen en optrekken zijn belastend voor het milieu. Wanneer zij constanter rijden, ligt de emissie een stuk lager. “We richten ons steeds meer op het nog lokaler meten van emissie en sturen op deze resultaten. Sensoren worden steeds betaalbaarder en zijn in veelvoud toe te passen. Door middel van dashboarding adviseren we hoe je stedelijke regio’s toekomstbestendiger inricht.”

Voor de nabije toekomst, ziet Kusters een nieuwe functie voor woningen. Huizen worden steeds vaker energieproducenten voor decentrale opwekking door het gebruik van slimme oplossingen zoals zonnepanelen, zonneboilers en nieuwe concepten voor warmte en elektriciteitsopslag; energie die – wanneer er voldoende opgewekt wordt – weer ingezet kan worden voor schone mobiliteit. Dat heeft weer een gunstig effect op de luchtkwaliteit. “Maar om hier stappen in te zetten, moet energie lokaal twee kanten uit kunnen stromen; dat betekent dat de bouw- en infrastructuur erop moet worden aangepast, wat vraagt om aanpassing in de stedelijke omgeving.” Kusters ziet dan ook een onmisbare rol weggelegd voor de overheid: partijen met elkaar laten verbinden om tot duurzame groei van een regio te komen.

Ook is het volgens Kusters belangrijk om maatschappelijke uitdagingen als geheel te benaderen. We moeten strategisch nadenken over urbanisatievraagstukken. Tekenend voor dit moment is volgens hem dat systemen steeds meer aan elkaar worden gekoppeld. “Het ‘Internet of Things’ wordt steeds belangrijker in steden; zaken gaan met elkaar communiceren zoals de infrastructuur, de gebouwen, het verkeer en alles om ons heen. De grote hoeveelheden data die daaruit voortkomen willen we kunnen duiden en inzetten. We maken van data zinnige informatie en kunnen daarmee bijvoorbeeld modellen en inzichten die wel al hebben verbeteren, koppelen of juist meer locatie specifiek maken.” Hij onderstreept daarbij wel de menselijke maat. “Het gaat erom dat mensen uiteindelijk met de inzet van data de juiste keuzes kunnen maken. Zo zijn er slimme oplossingen en tools om die data beschikbaar en toepasbaar te maken.” Te vertalen als het ware.

Hiervoor is het nodig afspraken te maken over datagebruik en om passende interfaces te ontwikkelen, vervolgt Kusters. “We moeten dezelfde taal spreken. Als we afspraken maken over hoe we omgaan met data, dan zijn bronnen eenvoudiger op elkaar aan te sluiten. Dat maakt het eenvoudiger om er betrouwbare informatie van te maken en te delen. Daaruit ontstaan nieuwe inzichten. Veranderingen in verschillende maatschappelijke domeinen – denk aan de bevolkingssamenstelling, klimaatverandering en economische groei – kunnen we nu in verbinding met elkaar brengen en daarop met overheden en marktpartijen verder innoveren.” Iets wat op kleine schaal werkt, moet je langzaam kunnen uitbreiden, besluit Kusters. “Je hoeft niet alles van te voren al bedacht te hebben, maar je moet al wel een idee hebben hoe oplossingen groter kunnen groeien.”

Categories
Uncategorized

Publiek-private samenwerking in de praktijk


Bas Niese
Business unit directeur DBFMO Facilicom

Enkele jaren geleden won één bedrijf de PPS aanbesteding in DBFMO vorm van de nieuwe Belastingdiensthuisvesting in Doetinchem: Facilicom Services Group uit Schiedam. Bas Niese is business unit directeur DBFMO bij Facilicom en hij vertelt er meer over.

“Door het samenvoegen van verschillende regionale vestigingen van de Belastingdienst, was er behoefte aan een nieuw pand in Doetinchem. We waren verantwoordelijk voor de financiering, het ontwerp, de bouw en inrichting, het onderhoud, maar ook voor de dienstverlening aan de bijna vijfhonderd medewerkers.” Het gebouw werd in 2010 in gebruik genomen en is en blijft eigendom van de bouwer.

Leermomenten

Vaak zijn er verschillende leveranciers betrokken bij de uitvoering van een DBFMO constructie, maar in dit geval gebeurde dat door een integraal exploitatieteam met eigen medewerkers. “Dat betekent een grotere verbondenheid en maximaal faciliteren. Als team hebben we één belang en leveren we gezamenlijk één prestatie. Dat betekent ook gemakkelijker beslissen, één directeur, minder overleg en efficiënter werken.Voor de opdrachtgever is dat prettig, omdat de lijnen kort zijn. Het is complete ontzorging van alles wat er normaal gesproken bij de uitvoering van een dergelijk contract komt kijken.” Niese stelt dat de integratie van hard- en softservices tot een totaalpakket bij het belastingkantoor nog dagelijks leermomenten oplevert.

Integratie

Niese stelt dat geïntegreerd werken zoals dat gebruikelijk is bij PPS, vele voordelen biedt. “Voorheen werd niet in de ontwerpfase nagedacht over bijvoorbeeld schoonmaken, onderhoud en beveiliging. Dan bleek dat later tijdens de exploitatie toch een hogere kostenpost dan verwacht omdat een gebouw in dat opzicht niet efficiënt was. Nu is dat veel beter, omdat PPS die mogelijkheid wel biedt. Total Cost of Ownership over de gehele periode staat nu centraal.”

Resultaatgericht aanbesteden

Aanbesteden op basis van gewenste resultaten heeft volgens Niese de toekomst. “De markt beweegt en tot zo’n tien jaar geleden besteedde men alleen operationele diensten zoals schoonmaak en beveiliging uit. Het uitbesteden van het totale management van een gebouw heeft de toekomst en is een groeiende markt. De gebruiker betaalt voor de beschikbare ruimte en koopt een resultaat in.Het is aan ons om dit resultaat zo efficiënt mogelijk te behalen binnen de gestelde kwaliteitseisen. Wij nemen alle zorgen uit handen, door risico’s over te nemen. Op deze manier kan de opdrachtgever zich maximaal met de core business bezig houden.”



Martien Heijmans
Directeur Heijmans PPP

In Soesterberg gaat naar verwachting begin volgend jaar de eerste paal de grond in voor een nieuw Defensiemuseum. Hier komt niet alleen de historie in beeld, maar is er ook ruimte voor de hedendaagse taken van Defensie in al haar facetten. Het museum werd niet als gebouw, maar als totaalconcept aanbesteed. Dat betekent dus een DBFMO (Design, Build, Finance, Maintenance, Operate) project. Heijmans won deze aanbesteding.

Directeur Martien Heijmans van Heijmans PPP vertelt er meer over. “Nu zijn er twee defensiemusea en men is al jaren bezig om de totale krijgsmachthistorie in één museum onder te brengen. Niet als een statische tentoonstelling, maar als totaal belevingsconcept met daarnaast een educatief doel.”

Totaalconcept

De keus voor PPS in deze uitgebreide vorm vindt Heijmans logisch. “PPS heeft een bewezen rendement in tijd en geld, en exploitatie is geen core business van Defensie. Wij nemen dat dus allemaal voor onze rekening, van bouw tot en met exploitatie.” Heijmans stelt dat het museumproject al jaren speelt en er steeds op bezuinigd werd. “Tot het moment dat Defensie geen concessies meer wilde doen op kwaliteit. “Wij voeren het contract dus zo efficiënt mogelijk uit en het is veelomvattend.”

Het museum komt op het oude vliegveld van Soesterberg en ook het landschap er omheen en de inrichting daarvan valt binnen het contract. “Daarnaast gaat het ook om het goed overbrengen van de boodschap: het museum moet veel meer worden dan een statische verzameling oud defensiemateriaal. Het moet een verhaal vertellen, van vroeger en nu. We willen het van alle kanten belichten. Ook de uitzending van krijgsmachtonderdelen en de inzet bij natuur- en milieurampen.” Er komt op het terrein ook een arena waar tanks kunnen rijden en Heijmans denkt ook aan thematentoonstellingen en shows.

Enthousiasme

Het terrein is enorm, maar Heijmans heeft professionals in het consortium om alle onderdelen vakkundig in te vullen. “We kunnen veel, maar niet alles. Dus werken we samen met een architect, landschapsarchitect en museale inrichters. Een team dat gezamenlijk aan een dergelijk contract werkt, moet wel een klik hebben, er moet eenheid zijn. We moeten elkaar niet frustreren, maar enthousiasmeren en gelukkig doen we dat.”

Starten

De financiering voor dit veelomvattende project komt van twee banken. “Het museum is eigendom van Defensie, het consortium lost in 25 jaar de schuld met rente af. Vergelijk het met een hypotheekvorm.” Nu de voorbereidende werkzaamheden zo goed als klaar zijn, is het nog wachten op de laatste bouwvergunningen. “We hopen in januari volgend jaar te beginnen en het museum in september 2014 in gebruik te nemen.”



André van Leijenhorst
Directeur PPS en consortium management ISS Integrated Facility Services

Direct naast het honderd jaar oude deel van de Utrechtse Kromhout Kazerne besloot het ministerie van Defensie enkele jaren geleden om op het overige deel nieuwe huisvesting te zoeken voor het hoofdkwartier van de Koninklijke Landmacht, het Commando Dienstencentra en onderdelen van Defensie Materieel Organisatie. Het werd het grootste PPS-huisvestingsproject dat tot nu toe in Nederland is gerealiseerd. André van Leijenhorst is directeur PPS en consortium management bij ISS Integrated Facility Services en verantwoordelijk voor de facilitaire soft services op het complex. Hij deelt zijn ervaringen.

Op het terrein van bijna 19 hectare zijn ruim 3000 werkplekken, sportvelden, een gezondheidscentrum, vergader- en parkeerfaciliteiten en de legering voor ongeveer 150 medewerkers. Al bij de indeling is rekening gehouden met de facilitaire dienstverlening, vertelt Van Leijenhorst. “Vooraan het complex bevindt zich een logistiek centrum. Van daaruit distribueren wij met compacte elektrische bestelwagens de benodigdheden voor de facilitaire dienstverlening zoals catering en schoonmaak. De routing moet daarop berekend zijn.”

Het voorbeeld tekent hoezeer de fases van een DBFMO-contract verweven moeten zijn. Normaal is een facilitair dienstverlener immers gebonden aan de kenmerken van een bestaand gebouw; daar valt niets meer aan te veranderen. “Nu zaten ook wij bij de architect aan de tekentafel. Facilitair design betekent dat we meedenken over zaken als materiaalgebruik, routing, indeling en logistiek. Zo moet gft-afval op een speciale manier bewaard en afgevoerd worden. Bij het ontwerp hebben we gekozen voor een ondergrondse tank die eens in de zoveel tijd wordt geleegd.” Een oplossing die je niet veel tegenkomt,maar een aanzienlijke besparing oplevert gedurende de exploitatie.

Geven en nemen

De nieuwe Kromhout Kazerne is gerealiseerd door het consortium Komfort BV, bestaande uit Strukton, Ballast Nedam en John Laing. ISS Facility Services en de architectenbureaus Meyer en Van Schooten en Karres en Brands zijn hierin de partners. Om tot het beste voorstel te komen moesten de partijen elkaar leren begrijpen, legt Van Leijenhorst uit. “Zachte vloerbedekking staat voor een facilitair bedrijf garant voor een goede omzet, maar moet ook sneller vervangen worden. Onze gezamenlijke keuze voor natuursteen is duurder in de aanschaf, maar goedkoper in het onderhoud en dus voor het geheel beter. Een architect kan op zijn beurt een prachtige glazen pui wensen, maar als de glazenwasser vervolgens allerlei acrobatische toeren moet uithalen, stijgen de onderhoudskosten.”

Blijven investeren

Zodra het complex af is, begint het voor de facilitaire dienst echt en is het zaak alle ins en outs van het gebruik zo snel mogelijk onder de knie te krijgen en steeds te blijven updaten. “Welke dagen zijn druk, wanneer zijn veel mensen nodig? Waardoor ontstaan de pieken? We moeten aan de outputspecificaties blijven voldoen. Prettig daarbij is dat we makkelijker kunnen investeren in oplossingen die het werk verbeteren, want we weten dat we daar nog vele jaren profijt van zullen hebben. En in onze mensen, omdat ze er nog 25 jaar werkzaam kunnen zijn.”



Johan Winnubst
Directeur Business Unit Exploitatie Strukton Worksphere

Een ‘landmark’ voor Groningen. Zo noemt opdrachtgever de Rijksgebouwendienst het gezamenlijke kantoor van de Dienst Uitvoering Onderwijs en de Belastingdienst dat sinds 2011 in gebruik is. Het innovatieve ontwerp behelst een toren van 92 meter, een parkeergarage en een openbare stadstuin en paviljoen. Johan Winnubst is directeur Business Unit Exploitatie van Strukton Worksphere, de regisseur van de integrale dienstverlening in dit 20-jarige DBFMO-contract.

Verantwoordelijkheid voor ontwerp, bouw, financiering, onderhoud en exploitatie: dat heeft grote invloed op het proces, illustreert Winnubst. “Je maakt integrale afwegingen, er is geen ruimte meer voor verkokering. Alle keuzes en werkzaamheden worden over de gehele levenscyclus afgewogen. We ontwerpen en bouwen, maar zijn ook verantwoordelijk voor de energiehuishouding tijdens de exploitatieperiode. Daarom hebben we al vroeg nagedacht over de beste oplossing op de lange termijn. Zo zorgt de gevel in de winter via de laagstaande zon voor verwarming van het pand en in de zomer voor beperking van de benodigde koelcapaciteit. ”

Twintig jaar is lang en flexibiliteit van het gebouw is daarom belangrijk. “Om verhuizingen zoveel mogelijk te beperken, is er een goede verhouding tussen flexplekken, vaste werkplekken en vergaderruimtes.” Een ander voorbeeld is de vloerconstructie: water wordt door de vloerconstructie geleid (betonkernactivering) en de bekabeling is aangebracht onder de verhoogde vloer. “Daardoor kun je eenvoudig werkplekken aanpassen. Daarnaast is het kantoor eventueel her te gebruiken voor woningbouw.”

Garanties op kwaliteit

Strukton is een van de aandeelhouders in DUO2, de opdrachtnemer in dit project. “De opdrachtgever betaalt ons per kwartaal een beschikbaarheidsvergoeding die is gekoppeld aan de prestaties. Om continu goed te kunnen presteren, hebben we een monitoringsysteem geïntroduceerd. Het koppelt storingen, klachten en gebouwbeheerssystemen aan de contractafspraken. Dat zorgt voor voortdurende toetsing op kwaliteit, hospitality, betrouwbaarheid en continuïteit. Alle betrokken partijen kunnen inzien hoe we presteren. Hiermee kunnen wij de dienstverlening efficiënt en effectief managen. Dat is van belang, want tekortkomingen kunnen leiden tot kortingen op de vergoeding. Daarnaast laten we zien dat we aan de gewenste kwaliteit voldoen of welke acties we ondernemen om het kwaliteitsniveau te verbeteren.”

Anders denken

“Wij voeren de regie over de integrale dienstverlening bij grote huisvestingscontracten en zijn verantwoordelijk voor meer dan 7500 werkplekken voor rijksambtenaren. Succes leunt grotendeels op de kwaliteit van de mensen. De kennis en ervaring die onze medewerkers inmiddels hebben opgebouwd delen we actief met de markt en passen we toe bij nieuwe integrale projecten. Het ‘oude’ denken ligt ver achter ons.”